Een der werelddeelen : van het vruchtbare
Afrika. [Vondel.] Van hier het bijv. naamw.
afrikaansch, aan dit werelddeel eigen, of
tot hetzelve behoorende : eene afrikaansche
vrouw, afrikaansche zeden, en het selfst.
naamw. afrikaan, afrikanen, een inwoner,
of inwoners van dit werelddeel.
Men wil, dat Afrika van af (aap, hoogd.
Affe) en rice, eene landstreek, een rijk, af-
komstig is, en zo veel als het land der apen
betekent, welken naam de Frigiers en Cel-
ten aan dit werelddeel gegeven hebben, de-
wijl dit dier het eerste en gewigtigste geweest
is, dat de eerste zeebouwers aldaar ontdekt
hebben. Deze afleiding zal niet vreemd voor-
komen, wanneer men overweegt dat de Fri-
giers, outijds, eene taal gebruikt hebben,
waarmede de hoogduitsche veel overeenkomst
heeft.
NEDERDUITSCH LETTERKUNDIG
WOORDENBOEK
DOOR
P. WEILAND
_________
EERSTE DEEL
ANTWERPEN,
TER DRUKKERIJ VAN J. P. VAN DIEREN EN COMP.
__
1843.
No comments:
Post a Comment